Het Perron
A very short poem
November 1974. Eindelijk zat ik in de trein. De reis vlotte en na een half uur al stond ik op het station van Den Bosch. Nu maar wachten. Ik liep wat rond te schuivelen op het winderige perron. Met de handen op de rug en neus in de wind met het puntje glinsterend in de zon. Mijn oog viel plots op een meisje in spijkerpak. Donker haar en prachtige ogen. Ik bleef een beetje in haar buurt staan. Meestal denk ik van, ach dat wordt toch niks en loop gewoon door maar nu niet. De trein kwam aan en stopte. In de drukte bij het instappen keken we elkaar kort aan. Even later keek ze weer en lachte, beetje alsof ik een bekende van haar was. Er ging direct een vonk door mij heen, wat een mooi koppie, nu niet loslaten.
Ze ging gelijk links zitten. De coupé was goed bezet en naast haar was nog een plaats vrij. Het zou dus niet overdreven zijn als ik daar ging zitten. Daar zaten we dan. Voor ons zat een oudere jongen die de krant las en naast hem een jonger, studentikoos meisje. Een gesprek aanknopen was moeilijk nu. Stel je voor dat ze me afsloeg. In gedachten zag ik de jongen met het meisje al grimlachen. En trouwens, wat moest ik zeggen? Een opmerking over het Engelse leerboek waarin ze bladerde? Over het weer? Nee, daar ben ik heel slecht in. ‘Zal ik je even overhoren?’. Oh nee, te dom. Wat moet ik nou?
Ik keek even naar haar. Wat zag ze er mooi uit. Die oogjes, dat aparte neusje en dat donkere haar op haar spijkerjasje. Ach, misschien had ze me niet eens echt in de gaten en zat ze aandachtig in haar boek te lezen. Toch voelde ik contact. We zaten heel dicht naast elkaar. Wat moest ik doen?
De trein nam in vaart af en remde. Het volgende station naderde. Ik moest nog verder maar de jongen en het studentje stonden op. De krant werd opgevouwen, de jas ging dicht, als zij nu maar bleef zitten.
De trein stopte. Ze zat nog steeds. Mensen stonden op… zij ook.
Shit. Nu is het te laat. Ze liep voor me langs. Even bleef ze door de drukte naast me staan. Ik schoof op en ging tegen het raam aan zitten. Op haar plek. Ik voelde dat ze naar me keek. Ik keek terug en staarde recht in haar gezicht. Ik lachte en gaf haar een knipoog. Ook zij lachte en bleef naar me staren. Leek het een vragend gezicht?
Nu kon ik niets meer zeggen. Ik had ook niet even snel een briefje waar ik iets op kon zetten. En dat snel in haar handen stoppen.
Ze liep weg. Ik kreeg een brok in mijn keel. Ik keek niet meer terug. Het was nu te laat. Ik zou haar nooit meer zien. De trein maakte moeizaam een optrekkende beweging. Meewarig keek ik naar buiten waar de regen de omgeving buiten doorweekte.
Februari 2023. Dit gedicht is net zo kort als het vluchtige maar intense oogcontact dat onverwacht plaatsvond. Ik was iets van 14 en ging bij een vriend op bezoek die verhuist was.
Op het perron zag ik een meisje staan
en in mijn ogen keek zij mij aan.
Ze lachte warm in die kou,
Ik wist gelijk, ik hou van jou.
Helaas de trein nam mij weer mee,
als een zeester in de zee.